Samen op de bank: drie delen

Deel een: geloof of aanname

We zaten samen op de bank, de laatste zon op de muur, glaasje witte wijn op tafel. Het was zo’n zondag waarop alles zacht leek. Geen plannen, geen haast. Alleen dat loom nablijven van een weekend dat bijna af was.

Ik vertelde hem over Lotte en Erik — hoe ik het zo mooi vond, die vanzelfsprekendheid tussen hen. “Weet je,” zei ik, “ik zag hoe hij haar ophaalde van het station. Geen groots gebaar of bloemen of zo. Maar gewoon: hij stond daar. Wist precies wanneer ze aankwam, geen appje nodig. En ze glimlachte alleen maar. Alsof dat alles was.”

Hij knikte niet. Hij zei ook niks.

“Dat vind ik zo’n fijne vorm van liefde,” ging ik door. “Niet schreeuwerig. Gewoon… afgestemd. Snap je?”

Toen kwam het. Zijn stem was vlak.

“Of hij houdt haar gewoon goed in de gaten.”

Ik draaide mijn hoofd. “Wat bedoel je?”

Hij haalde zijn schouders op. “Zij is vaak weg voor haar werk. Lange trips. Je weet niet wat daar allemaal gebeurt.”

“Nou en?” zei ik. “Daar gaat het toch niet om? Ze vertrouwen elkaar.”

“Misschien,” zei hij. “Of ze laat zich verleiden door de omstandigheden”

Ik moest lachen, maar het kwam niet vanzelf. “Jij denkt echt dat ze…?”

“Niet per se,” zei hij snel. “Maar het zou kunnen. Dat is het punt. Je weet het niet. Je ziet alleen wat ze je laten zien.”

Er viel een stilte. Buiten schreeuwden meeuwen alsof het nog zomer was.

“Waarom raakt je dit zo?” vroeg ik. “Dit ging gewoon over iets wat ik mooi vond.”

Hij staarde naar zijn glas. “Omdat ik het herken, denk ik. Die afstand. Iets tussen mensen dat ruimte laat. En die ruimte… daar kruipt iets in, als je niet oplet.”

Ik wilde zeggen dat dat niet altijd zo is. Dat liefde soms juist groeit op afstand, in vertrouwen. Maar ik wist ook: hij had het niet over Lotte en Erik.

Hij had het over iets dat wegliep tussen de regels. Misschien zelfs over ons, maar meer over hem: vertrouwen, controle.

En ineens voelde die zondag niet meer zacht, maar scherp. Alsof de zon te fel was geworden, en we allebei te weinig schaduw hadden.

Deel twee: hoop of verwachting

Het was woensdagavond en het regende van die smalle, stille druppels die nergens aankwamen. We zaten allebei thuis, ieder achter een laptop, maar het voelde alsof we in twee verschillende kamers zaten.

Ik klikte mijn scherm dicht en keek naar hem. “Zullen we even iets drinken beneden?”

Hij keek op. “Ik ben nog bezig.”

“Het is half tien.”

Hij zuchtte. “Oké.”

Beneden schonk ik thee in. Hij nam de mok zonder iets te zeggen. Het was niet het zwijgen dat me irriteerde, maar dat het zó normaal voelde.

Na een paar minuten zei ik: “Ik heb nog nagedacht. Over zondag. Over wat je zei.”

Hij knikte, maar zei niks. Natuurlijk niet.

“Je zei: ‘verleiding door omstandigheden.’ Maar dat ging niet over Erik en Lotte, hè?”

Hij ademde diep in, alsof hij de zin eerst door zijn lichaam moest duwen. “Nee. Dat ging over jou.”

Het bleef even stil. Alleen de tik van de verwarming die afkoelde.

“Over mij?”

“Jij reist vaak. Je bent veel weg. En ik… ik probeer dat gewoon te dragen. Maar soms denk ik: wat als ik naïef ben? Wat als jij daar een ander leven leidt waar ik geen weet van heb?”

Ik voelde eerst woede — niet heftig, maar scherp, koud. “En dus zie je liefde bij anderen, en draai je het meteen om naar wantrouwen?”

“Niet bij anderen. Bij jou,” zei hij. “Omdat het me wat kan schelen.”

Ik stond op, liep naar het raam, draaide me weer om. “Je weet dat ik nooit iets heb gedaan. Nooit.”

“Dat weet ik rationeel,” zei hij. “Maar mijn gevoel… mijn gevoel zegt soms wat anders. En ja, dan zie ik dingen bij anderen en denk ik: dat ziet er mooi uit. Maar wie zegt dat het echt is? Misschien zie jij iets wat je hoopt, niet wat er is.”

Ik keek naar hem. Zijn blik was moe. Verdacht van zichzelf, meer nog dan van mij.

Toen zei ik zacht: “Weet je wat het verschil is tussen de gelegenheid en de daad? Vertrouwen. Dat is wat ertussen zit. En blijkbaar is dat wat jij kwijt bent.”

Dat deed pijn. Bij hem. Bij mij. In de ruimte tussen ons.

Hij zei niets meer. En ik wist: dit gesprek zou nog dagen nadreunen. Niet omdat het ging over Lotte en Erik. Maar omdat we onszelf erin hadden herkend — en misschien niet in de mooiste versie.

Deel drie: liefde of inzicht

Hij had niks meer gezegd nadat ik hem had aangekeken. Ik ook niet. We zaten zwijgend tegenover elkaar, onze thee koud geworden.

Na een paar minuten stond ik op en liep ik naar boven. Geen ruzie. Geen klap met de deur. Alleen afstand. En dat was eigenlijk erger.

Hij bleef zitten. Hoofd in zijn handen, vingers door zijn haar. De regen tikte nog altijd zachtjes tegen het raam.

Hij dacht aan wat hij had gezegd: “de verleiding zit in de omstandigheden.” En hoe dat, toen hij het uitsprak, als een soort waarheid had geklonken. Een zekerheid. Maar nu — nu voelde het hol. Leeg. En oneerlijk.

Want wat had hij eigenlijk gezien?

Een vrouw die op reis ging voor haar werk. Die terugkwam, moe maar blij, en hem kuste alsof er niets mis was. Een vrouw die hem betrok in haar verhalen, hem belde vanuit hotelkamers, die soms zelfs foto’s stuurde van het uitzicht of haar avondeten. Kleine dingen. Oprechte dingen.

En toch had hij daar iets achter gezocht. Niet omdat zij zich verdacht gedroeg. Niet omdat er signalen waren.

Maar omdat híj bang was. Omdat híj zich soms overbodig voelde. Omdat hij, als zij weg was, iets miste wat hij moeilijk onder woorden kon brengen.

Dat had hij gezien. Niet haar gedrag — maar zijn eigen gemis.

Hij dacht aan haar woorden van zonet: “Wat jij ziet, zegt misschien meer over jou dan over mij.” En hij wist dat het waar was.

Hij had niet gekeken naar haar, maar naar zijn eigen schaduw, geprojecteerd op iemand die hij liefhad. En hij had het aangekleed als waakzaamheid, als realisme. Maar het was gewoon een aanname geweest. Een beschermingsmechanisme.

Langzaam stond hij op. Liep naar boven, klopte zacht op de slaapkamerdeur. Geen antwoord.

Hij deed de deur op een kier. Ze lag op haar zij, haar rug naar hem toe. Hij ging naast haar liggen. Niet te dichtbij, nog niet.

“Het spijt me,” zei hij. “Ik zag iets wat er niet was. Maar het voelde echt, omdat het van mij kwam. Ik snap nu dat dat iets over mij zegt — niet over jou.”